22 februari t/m 8 maart 1986
Granada moet tijdens onze eerste rondreis door Spanje zoveel indruk op ons hebben gemaakt dat we 6 jaar later besloten om het uiterste zuiden van Spanje, Andalusië, ruim twee weken lang intensiever te bezoeken. En we kunnen alvast verraden: de fascinatie voor dit stukje ‘Europese Oriënt’ werd alleen maar groter en dieper. Andalusië bleek achteraf gezien een van de weinige streken of landen waar we niet alleen voorpret d.m.v. reisgidsen beleefden, maar ons ook lieten verleiden tot de aanschaf van twee kloeke boeken om regelmatig mee te blijven wegdromen: een fraai geïllustreerd boek over Kunst & Architectuur en een reisboek waarbij jezelf voor de beelden moest zorgen.


Ontdooiing
22 februari: Tegen 9.30 uur bracht onze buurvrouw Anna ons naar het kleine station van Sappemeer-Oost. Wij verlieten een ijskoud Oost-Groningen (de nacht ervoor was het nog -15 C!), nog wit van de sneeuwbuien een dag eerder. Op weg naar Schiphol zagen we steeds minder sneeuw, maar er waren wel weer verse sneeuwbuien in Amsterdam. Stipt om 16.10 uur vertrok een compleet gevuld vliegtuig met 90% passagiers ‘op leeftijd’ richting het zuiden. Tot vlak voor de landing bleef het beeld onder ons wit, zeker ook boven de Sierra Nevada die we nog 5 minuten voor de landing onder ons zagen glinsteren. Perfecte landing op de smalle strook tussen hooggebergte en zee waar Malaga gelegen is. Snel door de wereld van controles en bagagecarrousel en vervolgens op zoek naar een sneltram richting binnenstad. Nu pas realiseerden we ons echt, bij het in aanraking komen met de buitenlucht, dat we in een compleet ander weer terecht waren gekomen: 19°C, zonnig. Een vreemde gewaarwording!
Het duurde nog tot na 21 uur voor we een geschikt hostel hadden gevonden en tot bijna 23 uur voor we van het nabije Chinese restaurant terug slenterden naar ‘huis’. We wenden al snel aan de aangename temperatuur en waren zo moe, dat we pas de volgende ochtend tegen 8.30 uur door buurtgeluiden – vooral een hoop taxichauffeurs die voor de passende Spaanse stemming zorgden – wakker werden.









Anderhalf dagen – zondag t/m maandagmiddag – zouden we uiteindelijk door de tweede stad (qua grootte) van Andalusië dwalen. Zo nu en dan even uitrustend in een restaurant of café. Natuurlijk is het iedere keer weer verbazingwekkend hoeveel mooie straten en steegjes vol woonhuizen, winkels, markten, terrassen, afgewisseld met pleinen vol paleizen, kerken, of zelfs een kathedraal inclusief verbindende wateren, lanen, parken en plantsoenen je dan tegen kunt komen. Onvoorstelbaar eigenlijk, zeker in mooie, oude steden. En als zo’n stad dan ook nog reliëf kent zie je heel regelmatig al dankzij de geplande zichtassen op de omringende heuvels en bergen wijken en paleizen opdoemen, en forten en kastelen in uitdagende hoogtes lonken. Het ontdekken en leren waarderen van steden blijft een heerlijke uitdaging waarvan we in Malaga weer in volle teugen genoten, zeker ook omdat het weer meespeelde. Leuk is ook iedere keer weer het grote verschil van sfeer op een relaxte zondag, met veel flanerende, genietende mensen, of op maandag met veel haastige en overactieve mensen.
De volgende legendarische stad van Andalusië lokte ons: Cordoba. De meeste ramen in de trein stonden open, de zon scheen en het was heet, 24 februari! De reis voerde ons door een zacht glooiend dal met sinaasappelboomgaarden en velden vol artisjokken, zo nu en dan afgewisseld door een vriendelijk wit Andalusisch dorpje. Na 50 km werd het landschap ruiger, het dal van de Guadalhorce nauwer tot dat we in de buurt van El Chorro links en rechts van ons sensationele ravijnen (Gargante del Chorro) als een flits langs ons oog zagen schieten, oh en ah en dan weer de volgende tunnel in, tientallen kilometers!



Uiteindelijk belandden we zo op een hoogvlakte waar we ‘eindeloos’ langs olijfboomgaarden reden. Hoe dichter we bij Cordoba kwamen hoe meer ging dit landschap over in heuvelachtig, boomloos landschap vol akkers met wintergraan, al 20 – 30 cm hoog. En dan Cordoba, de eerbiedwaardige oude stad: in het begin lelijk en rommelig. Maar dat kenden we gelukkig van zoveel steden in de wereld die je per trein nadert. Wel gauw een hotel gevonden. Even installeren, beetje opfrissen en dan op zoek naar een mooi gelegen restaurant. En dan dwaal je al gauw, heel romantisch in de donker wordende, mooi verlichte, witte oude binnenstad van Cordoba. Door de Joodse wijk, langs het monument van Maimonides tot aan de rivier Guadalquivir; vervolgens een rondje om de gigantische moskee Mezquita (v.a. 8e eeuw), met later ingebouwde kathedraal om uiteindelijk bij te komen met een lekkere maaltijd en daarna te VERDWALEN (ja, dat kon toen nog!). Een vriendelijke, oudere heer hielp ons uit de malaise: wij wisten, tot onze schaamte, nog niet eens de naam van ons hotel – doodmoe, té veel gezien.







25 februari: Typisch Spaans ontbijt buitenshuis, in de dichtstbijzijnde bar. Koffie/thee en pan tostado – de ober vond zelfs nog een paar oude tinnetjes jam voor de noordelijke gasten. De zon scheen al, we hadden zin in een uitgebreide kennismaking met de binnenstad van Cordoba. Via de grote Avenida Gran Capitan liepen we richting oude binnenstad door nauwe straatjes met vrij kleine witte huizen (2 à 3 verdiepingen), overal smeedijzeren hekken voor de ramen, prachtige houten deuren, schitterende patio’s vol palmpjes, bloemen, fonteintjes en decoratieve keramiek etc., over pleinen, langs winkeltjes en kerken tot ons eerste doel: La Mezquita, ooit de op een na grootste moskee ter wereld (gebouwd incl. uitbouw in de 8 – 10e eeuw) en in 1492 door de christenen ’terugveroverd’. De waanzin ten top: later bouwden de christelijke overheersers midden in de gigantische moskee een indrukwekkende kathedraal. Een uitzinnig groot gebouw met honderden marmeren (blauw en rood) pilaren, hoefijzerboogjes (rood-wit) en middenin een hoge barokke kathedraal. We liepen er lange tijd doorheen tot we er ‘stil van gingen zitten’. Voor de afwisseling deed het goed om de binnenhof, een sinaasappelplantage tussen de muren, met een fraaie ingangspoort, te bezoeken. Alles bijeen een architectonisch wereldwonder, zonder twijfel!



Vandaar was het maar 100 m lopen tot aan de grote rivier Guadalqivir, al gauw zo breed als de Waal bij Nijmegen, maar dan met bruin water, boomeilandjes en sterke stromingen. Op een van de eilandjes zat op een ruïne (bruggenpilaar) een kolonie koereigers – een vreemd gezicht zo midden in het stadse gewoel. Van de brug hadden we ook al de paleizen en parken van het Alcazar de los Reyes Cristianos gezien, hét Moorse paleizencomplex van Cordoba. Ten tijde van de Reconquista (Herverovering, eind 15e eeuw) gingen de nieuwe heersers Isabel en Ferdinand in dit prachtige complex van paleizen en parken wonen. Wij genoten al rondwandelend intens van het uitzicht, de tuinen, paleizen, torens en muren. In de nabije Joodse wijk vonden we met succes een restaurant voor een menu del dia en ook wel even de tijd om uit te rusten. Via de wijk terug naar ons hotel, siësta tot 16 uur. Want tot dan blijven ook alle musea en vele kerken gesloten.
Het Museo de Bellas Artes bleek jammer genoeg gesloten, dus wij bezochten een kleine, oude synagoge en zagen toen voor het eerst dat de beroemde Arabische filosoof en arts Maimonides Joods was. Als gewaardeerde inwoner van Cordoba wordt hij met een pleintje en een mooi monument geëerd (zie foto hierboven). Overigens werd nog een ander beroemde filosoof uit deze Arabische bloeitijd in Cordoba geboren: Ibn Rushd Averroes. In die tijd, tussen de 8e – 15e eeuw was Cordoba een van de navels van de wereld. Het is vandaag de dag nog fascinerend wat er aan Arabische invloeden in Andalusië te zien is, en hoeveel mengvormen onze huidige cultuur nog verrijken (dachten net aan de flamencozang en -dans). Via prachtige wijken zijn we vandaar naar het Archeologische Museum gewandeld. Een indrukwekkende collectie voorwerpen uit de Romeinse en Westgotische periode in een fraai paleis met een prachtige binnenhof. Alleen waren we al wat moe en overladen van al die overweldigende indrukken en zochten we eerder dan gedacht een plek om echt uit te rusten. Thuis kon dat prima met wat kaas, brood en wijn. Voor het slapen nog even onze reisgids geraadpleegd over wat ons in Sevilla te wachten zou staan: (te) veel!
26 februari: Om 10.30 uur vertrok onze trein voor een minder dan twee uur durende reis langs de kronkelige rivier Guadalquivir (wat een prachtige naam is dat toch!). Een dal vol landbouw en veeteelt afgewisseld door kleine witte boerendorpjes en stadjes. Veel plaatsen heten …del Rio. Enorm grote sinaasappelplantages, velden met graan, tuinbonen, olijfbomen, fruitbomen en langs de wegen en bermen kudden geiten en koeien met hun herders. We zien ook nog veel mensen op het veld, veel handarbeid, paarden voor de ploegen, muildieren voor het transport, maar ook al tractoren. De koeien zijn hier overigens zo Fries als maar kan. In Sevilla vonden we al gauw bij het station onze tot nu toe goedkoopste kamer (f 25,-!) in een mooi, beetje Moors huis met patio.
In de trein hadden we al besloten om Sevilla (en ons) maar een krappe dag te gunnen. Gek eigenlijk, want Sevilla is groter dan Cordoba en Malaga, en zeker zo interessant. Maar ergens beseften we dat pas goed na enkele uren wandelen door de grootste stad (en hoofdstad) van de Autonome Regio Andalusië: alles deed wat grootsteedser aan, de huizen in de oude wijken bleken 3-4 verdiepingen hoog (i.p.v. 2-3) en de 19e-, begin 20ste-eeuwse wijken 5-6 verdiepingen hoog, met grote winkelstraten, stadspaleizen, deelstaatparlement, banken – en de hele drukte die je daarbij kunt verwachten.




Uitrusten deden we voor het eerst in een prachtig klein parkje bij de Alcazar. We wandelden vervolgens door een typisch Andalusische witte huizenwijk tot we in de buurt van de gigantische kathedraal van Sevilla kwamen.




We wisten intussen dat die tot 16 uur – siësta – gesloten zou zijn, vonden tussentijds een geldwisselloket in een groot warenhuis (alle banken dicht…) en streken met ons nieuw verworven geld neer in een mooi oud café (zeldzaam in Zuid-Europa, maar niet in Sevilla). Heerlijk uitgerust begonnen we aan het bezoek van de gigantische kathedraal (qua oppervlakte de 3e van Europa!) waar de zijkapelletjes al zo groot als een normale kerk leken! Pronkstuk van de kathedraal bleek een 14 m hoog en zeker ook niet veel minder breed gouden hoogaltaar. Een van de toppunten van katholieke praalzucht die wij ooit gezien hebben. Waar zouden ze al dat goud toch vandaan hebben ??? En ook de overige zijaltaren, koorgestoeltes, en wanden vol schilderijen van o.m. Jordaens en Goya trokken onze aandacht. En uiteindelijk wandel je toch met zeer gemengde gevoelens door deze overvloedige rijkdom.





Een unieke, beetje Moorse toren maakt ook nog deel uit van het overweldigende terrein. Daar mocht je voor 25 pts. omhoog lopen: geen trappen dus, maar een weg, die zich vierhoekig omhoog wond met op elke verdieping een uitzichtbalkonnetje. Mooi! Steeds weer iets meer overzicht en als hoogtepunt een platform met een formidabel uitzicht rondom over een witte huizenzee, parken e.a. groene spots die onder ons lagen, de kathedraal (op het dak van een grote kathedraal kijk je ook niet zo vaak), de hoge palmen in de voorhof, en kleine mensen, voertuigen, b.v. ook koetsen, als constante bewegingen in beeld. Heerlijk, opwindend!


Weer beneden wilden we toch ook nog het Alcazar (Moorse paleis) bezoeken: gesloten. Gelukkig, zeiden we achteraf, dat was teveel kijkgenot geworden. Dus wandelden we liever kilometers door prachtige straten, over mooie pleinen in sfeervolle wijken tot we, toch wel een beetje moe, het aangename met het nuttige wilden verbinden: in een mooi restaurant zitten en eten en drinken. Voor Spaanse begrippen waren we nog wat aan de vroege kant maar het lukte wel. Alles was o.k. maar we bleven wel de hele tijd op onze hoede om niet ‘genept’ te worden. Alles aan de dure kant en steeds weer proberen om ons het duurste te slijten. Vermoeiend. Heerlijk om dan afsluitend door de romantisch verlichte oude binnenstad te slenteren en spontaan neer te strijken in een oude Bodega. Midden tussen alle mogelijke ‘soorten’ Spanjaarden, reuze vaten wijn langs de wanden, een geroezemoes aan vreemde maar welluidende stemmen om je heen, hapjes, drankjes, grote pret en gezelligheid. Eenvoudig, eerlijk, aantrekkelijk. Een lekker glaasje rode wijn b.v. voor f 0,75. Op weg naar ons hostal kwamen we nog langs veel meer van deze bodega’s, vooral vlakbij de arena (de huizen waren hier rondom gebouwd, net als in sommige oude steden rond grote kerken).
27 februari: Na een vroeg en goed verzorgd ontbijt (veel beleg voor de tostados) gingen we al tegen 9 uur op stap. Rond het middaguur zouden we de bagage komen ophalen bij ons hostal. Tot dan hadden we dus nog de tijd om voor een bescheiden voorraadje contant geld te zorgen voor we op stap gingen naar de 2e grote attractie van Sevilla, Alcazar, het koninklijke paleis uit Moorse tijden. Elke grote stad in Andalusië heeft zo’n paleis te bieden en toch verveelden ze ons nooit. Daarvoor zijn de gebouwen zelf, de ligging, de verfijnde invulling van zowel de gebouwen als ook de parken ieder keer weer te anders, maar altijd wel van een universele schoonheid.






We waanden ons weer in een andere wereld, sprookjesachtig al die vormen, kleuren en ornamenten. Naast de pracht van de Arabische paleizen en tuinen ook het onvoorstelbaar rijke katholicisme van de Spaanse regenten (Carlos V vooral). Grote zalen, vol prachtmeubels en schilderijen. Te veel om allemaal te bewonderen. En dan nog de (sub-)tropische tuin- en parkweelde. Geweldig! Een ongelofelijke vloed aan schoonheid voor onze ogen. Gelukkig hadden we beloofd om op tijd bij het hotel terug te zijn…
Onze derde treinetappe, 123 km, zou ons via het dal en de delta van de Guadalquivir tot Cadiz aan zee brengen. Een reis door glooiend boerenland tot zoutige kwelders aan de kust. Cadiz rijd je dan op zich spectaculair binnen via een smal schiereiland met zicht op de baai en de Atlantische Oceaan. Eigenlijk klopten hier ook alle voorwaarden voor een mooie havenstad aan zee, met een heel lange, rijke geschiedenis, en unieke ligging. Maar ‘vriendjes’ werden we voorlopig niet. Teveel lelijkheid bij binnenkomst, teveel functies op een te smalle landstrook (een brede autoweg, flats, spoor); we waren op het verkeerde station uitgestapt: eentje te vroeg, gewoon de meute gevolgd… en daardoor erg lang door onaantrekkelijk nieuwbouw moeten wandelen. Een kamer gehuurd die bij nader inzien erg onaantrekkelijk was… Eerste en tweede indruk van de binnenstad: ooit misschien een mooie, bloeiende stad, maar op dat moment waren overal de stoepen kapot, viel de kalk van de muren, je struikelde over het puin dat op de stoepen lag. Er stonden borden met bouw- en renovatie voornemens, maar we zagen het niet. We durfden het niet te vragen, weten het dus nu nog niet: zou hier eind jaren ’70, begin jaren ’80 van de vorige eeuw een flinke aardbeving geweest zijn? Dit zou veel verklaren. Wij besloten in ieder geval de volgende dag al uit Cadiz te vertrekken en Willy’s verjaardag de dag erna in Tarifa te vieren.
28 februari: Día de Andalucía, maar daar kwamen we pas na 9 uur achter: niemand in het huis was wakker, iedereen was na een feestavond aan het uitslapen en wij kregen nog geld van de bazin… Uiteindelijk toch nog met geld en bagage op tijd op het busstation voor een busrit van 2,5 uur naar het havenstadje Tarifa, gelegen op 101 km afstand van Cadiz langs de kust. De eerste 25 km stroperig verkeer, een file zelfs, maar gelukkig boog de hoofdverkeersstroom niet langs de kust af, maar bleek naar het noorden en westen. We reisden van daar door rustig heuvelachtig land met opvallend veel grote zwarte stieren met grote hoorns (voor het stierenvechten?) in mooie weilanden met zuidelijke bomen. Rondom de mooie beesten talloze koereigers en altijd weer fraaie zeegezichten op de wilde Atlantische Oceaan! En dan Tarifa: een erg mooi stadje, 20-30.000 inwoners, witte Andalusische huizen, parken, een oud fort en een mooie haven met veel vissersbootjes en veerboten naar Marokko.




Hier wilden we wel blijven! Het zou even duren voor we na veel rondlopen, zoeken en vragen een uitstekende ‘Fonda’ vonden. Prima bed, uitstekend bad, zeer betaalbaar. Na een heerlijk bad (wat waren we vies!) en een uitgebreide rustpauze gingen we op zoek naar een restaurant in het stadje en de nabije omgeving. Tegen de acute honger en dorst namen we eerst ergens een wijntje en tapas, wandelden langs de wilde kust, langs mooie boerenerfjes (je bent snel uit de stad) naar de haven, waar het zo flink stormde dat het water over de kademuren sloeg. Hier moest volgens de kaart ook nog een restaurant zijn… gesloten, alleen maar geopend als er toeristen voor het kleine strandje komen. Hier vlakbij lag trouwens ook de meest zuidelijke punt van het Iberische schiereiland: Punta Marroqui. Via een klein, nieuw witte huizen wijkje en een park kwamen we weer terecht bij onze Fonda (oftewel herberg in onze taal).
Om 20.15 uur konden we ‘bij ons thuis’ gezellig aanschuiven voor een dagmenu van de beste soort: een crèmesoep, 3 soorten verse vis, knoflook gehaktballetjes in een lekkere uiensaus, brood en wijn. Om 22 uur vertrokken we naar een kroeg, waar continue flamenco muziek gespeeld werd met leuke jonge mensen, dans, bier voor f 0,90. We bleven er tot middernacht met wijn, chocola etc. We hadden wat te vieren: Willy werd 33!!
Zaterdag 1 maart: Willy’s verjaardag werd een heel bijzondere dag wat het weer betreft: het regende af en toe, soms ook even een echte bui. Een relatief zeldzaam fenomeen in deze streek en de eerste keer op onze reis. Toch gingen we in vier relatief korte wandelingen vooral de kust en het strand en het nabije boerenlandschap verkennen. Na vele grotere steden hadden we vooral daar behoefte aan. Genoten van de verschillende vergezichten tot Marokko (14 km), langs het brede, stille strand met eindeloos veel berg- en zeezicht, af en toe kleinschalige landbouw langs de kust en de haven bij het stadje.





Tussendoor gunden we ons regelmatig iets te eten en drinken, lezen en uitrusten tijdens de buien. ’s Avonds laat nog een romantisch parkje ontdekt met zicht op de lichtjes van Tanger en Ceuta aan de Afrikaanse overkant. Echt iets voor verliefden…
Zondag 2 maart: Blauwe hemel en zonneschijn! Na een relatief laat ontbijt wilden we naar de havenpier. WE werden aangetrokken door de havensfeer met z’n uitvarende vissersbootjes, de glitterende zee, de grote schepen op de Straat van Gibraltar en de kust van het niet zo verre Afrika. Rustig slenterden we vandaar weer de oude stad in, waar we een stuk oude stadsmuur ontdekten die je kon beklimmen. En dat zorgde ook weer voor fijne vergezichten over het stadje, maar vooral ook zee, zee, zee… Zijn uiteindelijk via de allerlaatste steegjes die we nog niet kenden op het terras van ‘ons’ Café Central neer gestreken voor een aperitiefje, twee ‘finos’.


Er volgde een warme maaltijd in ‘ons’ restaurant ‘Villanueva’. Op de hoofdstraat (en in het restaurant) was er trouwens een ongekende drukte van alle kerkbezoekers van de late zondagmis. Het leefde hier allemaal nog zo intens! Deed ons sterk aan de late jaren ’50, vroege jaren ’60 in onze landen denken. Na de maaltijd werd het tijd voor een lange strandwandeling van ruim 2 uur. Warm werd het, mooie vergezichten met bergen i.p.v. duinen, kilometersbreed strand, rust, wel prachtige geluiden van zee, geen hotels langs het strand, maar gewoon veld, weiland, witte boerenhuisjes. Prachtig, blote voeten – t-shirt weer! Tijd om even na te denken over de voortzetting van de reis: de volgende dag per boot naar Tanger? Beetje duur van hieruit, dat wel. Volgde een avondwandeling van 20-22 uur: bij schemerlicht door het park, tot aan de haven en door de oude stad tot café Central. Met twee biertjes en tapas voor de neus op het terras weer zitten kijken naar de op en neer wandelende voet- en kerkgangers. Mild weer, mooie sfeer. Van dreumesen tot oude mensen liep alles op en neer, bleef soms staan praten met kennissen, familie, vrienden, of kocht bij de ontelbare kioskjes iets te knabbelen (vooral zonnebloempitten en nootjes). Kinderen liepen wild overal omheen en kregen af en toe een tik verkocht als ze te gevaarlijk tussen de auto’s liepen of van stoelen dreigden te vallen. Een en al levendigheid.
3 maart: Al vroeg op en naar de haven. Bij het loket voor de boot naar Tanger bleek dat Nederlanders voor Marokko een visum nodig hadden… en dat kreeg je niet in Tarifa. Ellende! De mooie vissersvloot met mooie vangst – zelfs een kleine haai – was niet genoeg troost voor onze teleurstelling. Misschien kon je wel in Algeciras (21 km verderop) een visum krijgen. Even gauw ‘ontbijten’ en gelukkig konden we al met een bus van 9.30 uur naar Algeciras. Een erg mooie bustocht over groene en toch ruige bergen met kleine haciënda’s en regelmatig schitterende vergezichten over zee naar Afrika.





En dan de baai naar Algeciras met uitzicht op de rots van Gibraltar: een ruime baai vol havens, flats, drukte. Nauwelijks de bus uit werd je overal op hasjiesj en boottickets (honderden agentschappen) aangesproken. Lastig! Gelukkig was er dichtbij een VVV waar we naar het adres van het Marokkaanse consulaat konden vragen: Avenida Fuerza Armadas. Nergens een stadsplattegrond te bekennen en toch vonden we de straat zeer snel; en wat bleek: Het consulaat was van 28 februari tot 5 maart gesloten vanwege een Koningsfeestweek in Marokko. Shit! Afrique wil ons momenteel écht niet! Heen en weer overlegd en dan toch besloten dat we naar Afrika gaan. Voor relatief weinig geld kon je vanuit Algeciras naar Ceuta, een Spaanse enclave in Marokko! Om 13 uur zou de boot vertrekken. Kijken of we misschien vandaar toch nog echt Marokko binnen konden komen. Geloven deden we het niet, maar het moest ook geen obsessie worden, ons Afrikabezoek! De boot was overigens erg leeg en we betraden om 14.45 uur voor het eerst Afrikaanse grond! En het regende een beetje…


Even schuilen en dan langs het haventerrein, reisbureaus, andere winkeltjes e.d. richting het centrum gewandeld. Op het eerste gezicht leek Ceuta een onaantrekkelijke stad, waar in het wilde weg gebouwd werd. Veel hoge flats vooral. De stad lag wel prachtig op een landtong annex schiereiland omzoomd door bergen en was zo smal, dat je op de hoofdstraat lopend naar beide kanten soms zee kon zien. We vonden gauw een zeer goedkope kamer en reserveerden die eerst maar voor een nacht. Daarna trok de drukke binnenstad. Wat bleek: heel veel sierraden-, horloge-, sigaretten- en alcoholwinkels. Belastingvrije zone natuurlijk… Overal mensen die wilden ‘changen’ (Marokkaans geld was in Ceuta niet veel waard) of hasj verkopen. Ook verder een groot verschil met Andalusische steden: er liep een flinke minderheid Arabisch/Marokkaans sprekende mensen door de stad. Boodschappen doen vanuit nabije dorpen of gewoon Marokkaanse inwoners van Ceuta. Een heel hoog percentage van deze mensen liep er heel pittoresk bij, vrouwen in lange, mooie jurken en doeken tot over hun mond (geen echte sluiers), sommige oude dames in opvallend rood-witte dikke wollen kleren met al hun bagage als zakken op hun rug; veel mannen in kaftans en met Arabische petjes. Eerste impressie: een fascinerende en tegelijkertijd verwarrende stad. Onze eerste pauze maakten we in een echt café met koffie & gebak. Hier wemelde het van de Engelsen die ‘natuurlijk’ vooral thee dronken en net als wij wel de aangeboden cake en taart niet konden laten staan – zeker allen overgewaaid uit het nabije Gibraltar?!? Wij namen hierna, dankzij informatie en een plattegrond die we van de VVV ontvingen, een bus tot aan de grens met Marokko. Een bijzondere busrit met alleen maar Marokkanen als medereizigers, langs flatwijken, sloppenwijken afgewisseld met prachtige zeegezichten, maar soms ook regelrechte bergen vol puin en rotzooi – zo anders dan keurig Nederland. Bij de grens wilden we eigenlijk alleen maar weten of we zonder visum de grens konden passeren. Voor we ons omkeken werden we door vriendelijke Spaanse douaniers richting Marokkaanse grenspost ‘geschoven’. Na veel vragen aan de Marokkaanse douaniers werd het ons nog steeds niet duidelijk of het wel of niet mocht. Het waarschijnlijkste leek ons achteraf, dat er via geld alles had gekund, maar officieel kon het niet. De Spaanse douaniers deden of hun neus bloedden toen we weer terugliepen naar de bus. We hadden spontaan besloten dat we voor een paar eventuele dagen Marokko geen grote risico’s wilden nemen en beloofden elkaar een grotere reis door het zeker fascinerende land. Het tipje van de vermaarde sluier was in ieder geval gelicht! Terug in Ceuta werd het tijd om te gaan eten. We vonden gauw een restaurant met goede kwaliteit eten, maar te weinig en dan nog te duur, niet vertoond tot nu toe. We vonden het een beetje passen bij Ceuta. Het bleef ook nog de hele avond en nacht licht regenen – en dat in Afrika!
4 maart: Werd een lange dag in Ceuta. We wandelden ’s ochtends richting een uiteinde van Ceuta, de berg Hacho (204 m, zie boven) die het absolute uiteinde van dit stukje Afrika in Spaanse handen vormt. Een soort eiland, verbonden door een vlakke landtong met het Afrikaanse continent met bovenop uiteraard een vuurtoren en een fortaleza. En prachtige natuur op weg naar de top: vele soorten bloeiende vaste planten, struiken en bomen en heerlijke uitzichten over de zee langs de Marokkaanse kust en de dorpjes aldaar. Vlak bij de top begon het weer te regenen – desondanks een erg mooie wandeling. Vlak voor we weer de stad bereikten nog door een vreemde parkwildernis gewandeld: overweldigende flora van vaste planten t/m bomen (mimosa’s!) maar ook, ongelofelijk, twee wilde herten die aan de cactussen zaten te knabbelen, echt waar!





Weer terug in de stad kwamen we langs een mooie buitenmarkt waar Marianne nog een portemonnee kocht en vonden we uiteindelijk de grote, deels ondergrondse markthallen van Ceuta. Een wonderlijke hallen-, catacomben- en ondergrondse garage-achtige wereld. Heel bizar, rommelig, wel prachtig: er was nauwelijks iets te bedenken wat je er niet had kunnen kopen. En tussen al die koopwaren vooral Marokkaanse vrouwen en mannen. Een uitstalling van fruit, groenten, veel vis, maar ook Marokkaans aardewerk, kleren, leren artikelen, muntthee drinkende oudjes, veel enorme vrachten sjouwende mensen, massa’s goederen, weinig geschreeuw ondanks alle drukte en activiteiten. Een heel unieke belevenis.



Voor de nodige afwisseling even iets heel anders. Een mooie rit met de bus langs de kust (ca. 8 km) met uitzicht op de Spaanse overkant en Gibraltar tot het nog net bij Ceuta behorende dorpje Benzu. Een heel klein dorpje met hutachtige huisjes, ‘aangeleund’ tegen de rotsen en 100 m verder een Marokkaans ‘zusterdorpje’. Er tussen een mini-grenspost en bedrijvig heen- en weerlopen van zwaar beladen mensen. We durfden er niet lang te blijven, voelden ons te opdringerig.

Het Marokkaanse dorpje lag trouwens tegen een hoge rotsberg aan; zeer geïsoleerd en zeker aangewezen op Ceuta als ‘de grote stad’. Een vreemde situatie die ons direct aan smokkelverhalen deed denken. Dezelfde bus weer terug, beiden licht gefrustreerd omdat we weer niet in Marokko waren. Terug in Ceuta tijd voor een aperitiefje op een terras om vooruit te dromen over ons volgend doel, de Andalusische stad Ronda. We zochten een restaurant, genoten van een lekkere zwaardvis en salades en resumeerden dat Ceuta een aparte, licht zenuwslopende etappe op onze reis was.
5 maart: Het lukte ons pas om 8 uur uit bed te stappen, maar binnen ruim een half uur liepen we al in de nog erg stille stad. We dronken even een thee en aten voor de eerste keer in ons leven churros (vingerdikke en -lange maïsmeelbaksels met de smaak van oliebollen). Snel naar het postkantoor voor de broodnodige peseta’s, kaartjes kopen en om iets over 10.30 uur verlieten we op een relatief lege boot Ceuta. Samen met een groep jonge, uitgelaten soldaten op thuisreis. Marianne zorgde nog gauw voor een groepsfoto van de jongens – wat konden ze ontzettend snel in een fotogenieke houding staan… Tegen het middaguur stonden we weer op het Europese vasteland waar het weer beter was dan in Afrika. Intensieve bagage controle (smokkel…), wandelen naar het station van Algeciras en dan vaststellen, dat de eerste trein naar Ronda pas om 16.10 uur vertrok en dat je nergens bagage kon opgeven. Angst voor aanslagen, bommen in onze rugzak???



Om de tijd zinnig te besteden besloten we dan maar een warme maaltijd ’s middags te nemen. Lekker rustig aan. De ober die ons kwam bedienen dacht daar anders over en pakte onmiddellijk na elke consumptie alles weg. Konden er wel om lachen. Nog met de rugzakken op door de binnenstad gelopen en ergens in een café nog een koffie gedronken. Leverde ons ook nog gratis een flamenco-versje en -deuntje op dat nog een hele tijd in ons oor bleef kruipen. Na het kopen van de treinkaartjes konden we gelukkig al eerder in de trein naar Ronda gaan zitten wachten. De twee uur durende treinreis naar Ronda was dan, beloning voor al ons wachten, een belevenis van de allereerste orde.



De eerste 50 km van onze reis werden we in een mooie nieuwe trein met reuze ramen door een Tuin van Eden-achtig landschap gereden: heuvel- tot bergachtig land, erg groen met weilanden – heel extensief begraasd door mooie bruine koeien – fruit- en olijfboomgaarden, bossen van prachtige kurkeiken (je zag dat de schors van de bomen gehaald was), een kronkelend rivierdal, veel wilde planten en kudden geiten en schapen. Marianne zag zelfs hoger in de bergen een wilde geit. Droomachtig mooi!! Toen ging het dal vernauwen, de rivier werd wilder, de bergen ruiger, kaler. Een spannend landschap vol grotten (heel beroemde rotstekeningen), ravijnen en hoge bergen (1400 m vlak bij zee). De laatste tien van ca. 110 km van de reis werd dan weer liefelijker, een landschap van heuvels en lage bergen, kleinschalige landbouw (o.m. tuinbonen en artisjokken), fruitteelt (vijgen, amandelen in bloei), geiten en koeien en alles zo GROEN (vooral als je uit de grijze/witte winter komt!). Ronda bleek daar middenin te liggen op vreemde, hoge rotsen uitgespoeld door een wilde rivier met een oude stad (Moors van origine, 10-15de eeuw) op een grote rotsberg en een ‘nieuwer’ stadsdeel (15-16de eeuw) op een andere rotspartij. Die gedurfde prachtige bebouwing werd in de 17e eeuw overbrugd door een kolos van een brug. Fantastisch!



We vonden ook heel gauw een zeer betaalbare, ruime en schone kamer en haastten ons zo snel mogelijk naar buiten: de zon scheen, het was een genot om door deze prachtige stad te mogen slenteren. En wat de ligging betreft, hadden we zeker nooit eerder een spectaculairdere stad gezien! Wat een panorama’s rondom! We konden ons erg goed indenken, dat de dichter R.M. Rilke hier in 1912 al helemaal lyrisch van werd. Staande op de brug konden we 100 m in een wilde kloof tussen twee stadsgedeelten kijken waar alle huizen tot direct aan de rand gebouwd zijn. Binnen de stadsdelen een nauw netwerk van straten, steegjes en pleinen vol mooie witte Andalusische huizen, enkele paleizen, kloosters, kerken e.d. Werkelijk fantastisch! Voordat we doodmoe in bed vielen hebben we in een mooie oude kroeg nog wat tapas en twee biertjes genoten. Op de weg naar ons hotel hebben we nog wel kunnen glimlachen om een plaatselijke trompet- en drumband die heel zware, droevige processiemuziek oefende. Midden in de stad, heel erg Zuid-Amerikaanse klanken…
6 maart: Een complete dag dwalen door dit stadje. Weer kijken in de enge, fascinerende kloof, een bezoek brengen aan de hoofdkerk (druk bezocht), genieten van het reliëf in de stad, de pleintjes, de binnenhoven, de oude vestingmuren en – deels – Arabische poortjes. ‘Gewoon’ binnen enkele meters vanuit een dichtbebouwd stadje met vele buurten en wijkjes op een smal pad en landweggetjes langs de buitenmuren het dal in kunnen wandelen: wat een cadeau, al die heel afwisselende sferen.




Onderbroken door korte drink- en eetpauzes; weer een ander wijkje in, de randen van de stad verkennend, sfeervolle parkjes, kleinere huizen, boerderijtjes, tuinen, veldjes en dieren vlak onder de stadsmuur. Grandioze uitzichten in de vallei, op de verre bergen. In een wijk zagen we zelfs een kudde geiten op straat. Over variatie gesproken: op een gegeven ogenblik droomden we ervan om een van die vele zwaluwen of andere vogels in het dal en in de stad te zijn…



’s Avonds belandden we in een mooi restaurant met prima eten en een aardige bediening (vml. gastarbeiders), maar ook wanden vol foto’s met scènes van stierenvechters en stierengevecht, stierenkoppen aan de muur e.d. Ach, hadden we kunnen bedenken, het restaurant lag tegenover de plaatselijke arena…
Tegen 21.30 uur liepen we, door een romantisch verlicht stadje (echte oude smeedijzeren lantarens), terug naar ons hotel.
7 maart: Onze laatste dag in dit heerlijke stadje begon na een Spaans ontbijt met een rondje ‘duties’: voor de laatste keer geld wisselen, even op het station de vertrektijden voor morgen verifiëren, misschien al kaartjes kopen? Het laatste lukte nog niet. Nog meer tijd om van mooi Ronda te genieten: we bezochten de lage witte huisjes wijk San Francisco, het paleis Marques de Salvatierra (toen nog bewoond door familie van koning Juan Carlos) waar om 11 uur een rondleiding in een mengelmoes van Spaans/Engels/Duits zou plaatsvinden (42 zalen en ruimtes met de bijbehorende pracht en praal en terrassen/tuin). Ergens hoog boven de stad lag het paleis met terrassen en een oude Moorse toren waar de bewoners van een werkelijk uniek uitzicht konden genieten. En van grote bomen, zoals een gigantische Spaanse den en een oud zwembad. Een luxe omgeving met rijk ameublement, schilderijen, tapijten, tegels, patio, bibliotheek, eetzaal.




Van bovenaf hadden we toen ook gezien, dat er bezoekers tussen de opgravingen van de Arabische baden wandelden. Het duurde even voor we de ingang tot de ´typische Arabische boogjeswereld´ en koepels vonden. Vanuit deze mooie restanten begrepen we nog niet helemaal hoe deze baden ooit werkten. Het hielp ook niet dat het er behoorlijk donker, schemerig, was. Willy zorgde nog voor een schrikmoment van een jonge Amerikaanse toen hij opeens plotseling achter weer zo´n zuil ´opdoemde´. Sorry! Buiten begon het weer te regenen, tijd voor een lunchpauze. Tijd voor een wandeling langs hooggelegen parken met fantastische uitzichten, bijzonder licht dankzij het dreigende weer: het ravijn in, maar ook tot in de verte over de riante vallei tot aan de hoge bergen toe. Op weg naar het hotel bleek de Arena voor stierenvechten toevallig geopend. Ronda heeft, volgens VVV-informatie, een van de mooiste, maar zeker de oudste arena (1785 voltooid) van Spanje te bieden.



Je mocht overal rondlopen, zitten (regenbuien afwachten), en tussen de fijne tribunes van 2 verdiepingen met Moorse zuiltjes en zelfs in de arena heen en weer en op en neer lopen. Bovendien was er ook een tentoonstelling over ‘de hoge school van de stierenvechtkunst’. Iets wat in Ronda schijnbaar op het hoogste niveau bedreven werd. We begrepen er heel wat meer van hoe zo’n gevecht opgebouwd wordt, de menselijke drijfveren er achter. Maar hoe interessant en informatief ook, we bleven het uiteindelijk toch bloeddorstig en afschrikwekkend vinden.
Het weer bleef afwisselend droog en regenachtig en we belandden toevallig in een prachtige kleine kerk, Maria Virgen de la Paz, met een schitterend barok interieur, overvloedig alles, maar toch ook knus, stijlecht. Een prachtig hoogaltaar met diepte effect: een groot barok tableau met een opening in het midden en daarachter een prachtig Maria-figuur.


Echt Spaans, leek ons. Maar nog interessanter dan het mooie, drukke interieur was het feit dat een dame en drie heren een Mariapop voor een processie (Paasweek) aan het aankleden waren. We hebben er lang naar zitten kijken en heel wat gevoelens vanuit onze katholieke jeugd kwamen weer op.
Na zoveel diep Spaanse sferen zijn we dan, ook vanwege de aanhoudende regen, gaan schuilen in een kroeg. Gelukkig lieten de obers ons rustig lang van een wijntje genieten. Ondanks het slechte weer toch een prachtige laatste volledige dag in Spanje.
8 maart: Het was moeilijk afscheid nemen van Ronda… Gelukkig kon je er met een klein rondje nog eens weemoedig over alle ‘wereldwonderen’ kijken. Nog even een rondje boodschappen, wandelen naar het station


en dan weer zo’n prachtige treinreis door schitterende bergen terug naar Malaga. In een vliegtuig vol landgenoten weer terug naar huis.