27 juli – 18 augustus 1984
In juli 1984 konden we met een vriend, Sytse Koopmans, vanaf Utrecht meerijden tot Cordes in Zuid-Frankrijk (tegenwoordig heel treffend Cordes-sur-Ciel genoemd). Zijn vriend Fons was al een weekje in dit geliefde kunstenaarsdorp in verband met een tekencursus. Onderweg sliepen we in Sytse’s tent op een camping in Nevers. Ook wij waren in tekenstemming. De eerste bladzijden van onze reisverslagen zijn dan ook tekeningetjes die we van Cordes maakten.



Na een heerlijk rustige zondag in Cordes vertrokken we op maandagmorgen naar Albi met een bus die, schreven we in ons reisverslag, op geen enkele manier als lijnbus te herkennen was. Eerst door een nauw rivierdal tot het voormalige mijnwerkersstadje Carvaux. Al vanaf een grote afstand zagen we daarna de kathedraal van Albi boven de huizen uitsteken: een letterlijke en figuurlijke vesting tegen de ketterij; Albi herbergde in zijn glorietijd veel Katharen (‘ketters’). Wij vonden het interessant daar meer over te weten te komen, maar hadden al treinkaartjes naar Toulouse gekocht en waren ook wel heel benieuwd naar de Pyreneeën. Dus reisden we verder. We hadden in Toulouse ruime overstaptijd gepland, maar de stad was zo vol autoverkeer, dat we zo gauw mogelijk verder gingen naar Carcassonne. We deelden in deze trein onze coupé met interessante medepassagiers: “Twee oudjes, waarvan de man zelfs bij de hitte van 40 graden niet tegen het open raampje kon. (Raampje dicht, jasje aan, overhemdje dicht, Baskenmuts op.) Zijn vrouw amuseerde zich hier wat over. Ze realiseerde zich kennelijk dat wij het ook zagen. Verder zaten er nog drie Franse punks, compleet in hun outfit (twee jongens en een meisje) en een keurige jongeman, type bankbediende, die het punk zijn als modeverschijnsel afdeed: “Tien jaar geleden had je de hippies en nu dit, het gaat wel weer over”. Na een kwartiertje kropen de twee mannelijke punks onder de banken (waar het toch al gauw 50 graden was), omdat ze geen kaartje hadden. Toen wij de trein, samen met de twee Franse oudjes in Carcassonne verlieten, lagen ze er nog steeds, omdat de conducteur op zich liet wachten”.
In Carcassonne maakten we voor het eerst kennis met de mistral. We ervoeren die harde wind (windkracht 6 á 7 schatten we) als bedreigend en onaangenaam, doordat al het stof opwaaide en onze ogen al snel vol zand / stof zaten. Vanaf ons hotelletje in de buurt van het station wandelden we desondanks naar de schilderachtig gelegen, geheel ommuurde oude stad. In tegenstelling tot Cordes was het hier veel meer op ‘gewone’ toeristen ingesteld. In het gezellige restaurant waar we gingen eten speelde en zong een Ierse folklorezanger. We konden ons voorstellen dat een van zijn voorvaderen enkele eeuwen geleden deze stad als troubadour zou hebben aangedaan. Na het eten merkten we bij het teruglopen dat de temperatuur plotseling sterk gedaald was. Nog een onaangenaam effect van de mistral.
De volgende dag in Perpignan was het benauwd weer. Het water van de Middellandse zee lokte ons. We namen de bus naar Canet sur Plage. Niet erg romantisch (veel hoge flats), maar wel een lang, breed zandstrand. En de zee was lekker wild en niet al te koud, ideaal om ons wat op te frissen. Na terugkomst bekeken we de kathedraal en verwonderden we ons er over dat je bij ieder zijaltaar weer een franc moest betalen om het beter te bekijken.
Op 1 augustus reisden we per trein steeds verder de bergen in (zuidhellingen zijn dor en rotsachtig, noordhellingen begroeid, viel ons op). De Carnigou stak boven alles uit. In de reisgids lazen we dat er vanuit Vernets-les-bains mooie wandelingen te maken zouden zijn. Daar zochten we daarom een hotelletje en maakten we nog een wandeling naar een heel oude maar gerenoveerde abdij. Na de renovatie bleek helaas dat de monniken niet meer op zo’n eenzame plek wilden zitten…
2 augustus. Deze dag was zo vol van belevenissen dat we hierbij integraal uit Marianne’s reisdagboek citeren: “De lucht is strakblauw, het is nog niet (te) warm. Vandaag maken we een echte lange bergwandeling. Eerst een stukje door het bos, dan door een fraai ravijn, zo nu en dan via avontuurlijk uitziende bruggetjes. Tegen de middag zijn we dan bij de Cascades d’Anglais. Het is heerlijk warm. We kruipen over de rotsen, eten en drinken wat, genieten van dit paradijsje. De waterval kun je als douche gebruiken om wat af te koelen. Er staan zeldzame bloemen (berglelies) en het hele ravijn is vol met de prachtigste vlinders. Via een hoge bergweg lopen we in 2 à 3 uur terug naar Vernets. ’s Avonds gaan we naar Villefranche. Dit stadje is nog compleet ommuurd, We lopen door een van de drie poorten naar binnen, bekijken de twee straten van alle kanten, inclusief de kerk (met een bijzondere voorstelling van de bewening van het lijk van Jezus), de expositie in heel oude kelders en kopen een zak abrikozen voor 5 franc (biologische!). Terwijl ik op een bankje wat uitrust en Willy ondertussen naar een restaurant zoekt, komen er twee jongemannen met veel lawaai aankondigen dat ze een show op gaan voeren. Samen met Willy, die net weer terugkomt en een groep kinderen ga ik er achteraan. Met veel bravoure spuwen ze vuur. Het lukt wel allemaal niet perfect in het begin, maar alles bij elkaar speelt er zich direct voor mijn neus een middeleeuws tafereel af, helemaal in stijl van de hele entourage. Als daarna op het terrasje waar we eten een jongen met een gitaar komt zingen en spelen lijkt het helemaal volmaakt. Dat de bus (de laatste) 5 minuten te vroeg is vertrokken en we dus nog een uur terug moeten lopen naar Vernets is dan alleen nog maar een schoonheidsfoutje.”



De volgende ochtend wilden we de Grottes de Canalettes bezoeken. Bij gebrek aan mede-toeristen werd het een privé-rondleiding door een aardige, heel deskundige jonge vrouw. We zijn allebei in onze reisverslagen lyrisch over het schouwspel in de grotten. Prachtige kleuren (nauwelijks, dus niet kitscherig belicht). Het bijzonderste vonden we de ultradunne draperieën, bijna doorschijnend. Na een terrasje in het nabijgelegen Villefranche en een wandelingetje over de remparts, maakten we ondanks de hitte nog een stevige wandeling langs een irrigatiekanaal naar Ria. Terug in Vernets vermaakten we ons nog de hele – laatste – avond op het gezellige plein, waar kinderen speelden en jongeren op een soort tribune met elkaar aan het keten waren.
Zaterdag 4 augustus, reisden we naar Spanje (zie hier het verslag van dit gedeelte van onze Pyreneeënreis). Na een nachtje in Seo de Urgel en een niet al te geslaagde stipvisite aan Andorra, stonden we anderhalve dag later alweer op Franse bodem (in het bijzonder koude ‘l Hospitalet, waar we na een ovenachting in een hotelletje de volgende dag per bus vertrokken naar Ax-les-Thermes). We vonden dit stadje te druk en reisden verder per trein naar Foix. Dat bleek een goede beslissing. Foix beviel ons heel goed en we vonden er ook nog een betaalbaar hotel (ruime kamer voor nog geen 20 gulden in Hotel du Chateau). Dat kasteel kon je niet missen: het ligt op een vroeger moeilijk bereikbare rots. We bezochten het diezelfde middag nog. Het bleek een soort streekmuseum. De grote zaal en de drie torens waren nog intact.
Terug in het stadje bezochten we een kerk, waar de Vredesbeweging veel ruimte kreeg om zich te manifesteren en waar ook een mooie natuurtentoonstelling te bezichtigen viel. We kochten er een boekje over Montségur, de laatste wijkplaats van de Katharen. Interessant, toch besloten we ook nu weer om liever zo snel mogelijk naar de voet van de Pyreneeën terug te gaan. Maar eerst wilden we nog een dagje wandelen in de directe omgeving van Foix.
7 augustus. Heerlijk weer, zonnig en niet te warm, perfect voor de wandeling van 6 kilometer naar een bevaarbare ondergrondse rivier in de Grotte Labouche. We liepen over rustige B-weggetjes door een heel gevarieerd mooi landschap met uitzicht op hoge en lage bergen. Met een groepje van 8 mensen gingen we, aangekomen bij de ingang van de grot, begeleid door een Frans en Engels sprekende Canadese gids de grot in, via trappen ca. 20 à 30 meter naar beneden, waarna we 2,5 kilometer lang over de ondergrondse rivier voeren door een geheimzinnig onderaards rijk van stalagmieten en stalactieten en een ondergrondse waterval. Twee keer moesten we overstappen vanwege een soort ingebouwde dam. Na 1,5 uur verlieten we op een andere plek, midden in het bos de grot. We konden met onze Canadese gids en zijn vriend mee terugrijden naar Foix.
8 augustus. We vertrokken met een vroege bus (8.15 uur) vanuit Foix naar St. Girons. Toen we daar na een fraaie busrit door mooi, kleinschalig middelgebergte met lieve dorpjes, arriveerden, regende het voor het eerst in deze vakantie. Om 12.15 uur vertrok een minibus naar Sentein. Wij waren de enige passagiers. Prachtige busrit van drie kwartier. Ook in Sentein regende het. Helaas waren er geen overnachtingsmogelijkheden meer in Sentein. We vonden het echt heel spijtig om, nu we in de ‘echte’ Pyreneeën waren, weer terug te moeten naar St. Girons. Omdat de bus terug om 16 uur ging hadden we nog wat tijd. Maar de regen maakte dat we vooral schuilplekken zochten. Eerst in een café, later in een kleine galerie. Daar zat een aardig uitziende man van onze leeftijd, die blijkbaar onze teleurstelling aanvoelde. We kwamen aan de praat, vertelden hem hoe graag we een paar dagen in dit heerlijke dal aan de rand van de hoge bergen zouden blijven om te wandelen en hoe jammer wij dat vonden dat dit niet mogelijk bleek. Spontaan nodigde hij ons toen uit bij hem en zijn vriendin te overnachten! Ze woonden 6 kilometer verderop in het dorpje Eylie, nog verder het dal in, in een oud boerenhuis. We lieten onze rugzakken bij hem achter en liepen die 6 kilometer, regelmatig bij boerengehuchtjes schuilend voor de regen. Ondanks het weer was onze bui ‘grandioos’ (schrijft Willy in zijn reisverslag).
Zie hier het verdere letterlijke verslag van Marianne van deze dagen bij deze twee bijzonder gastvrije mensen.
13 augustus. Het minibusje naar St. Girons was deze keer tot de laatste plaats bezet. Omdat in St. Girons alle in aanmerking komende hotelletjes ‘complet’ bleken te zijn, namen we om 17.30 uur de bus naar Aulus-les-bains om daar ons geluk te beproeven. Voordat die bus vertrok genoten van de sfeer op de markt, waar vooral artikelen verkocht werden die de mensen in de omliggende dorpjes en gehuchten goed konden gebruiken (eenvoudig gereedschap bijvoorbeeld). In het kleine parkje aan de andere kant van de rivier werd weer enthousiast jeu de boules gespeeld, leuk om een tijdje naar te kijken. De bus naar Aulus was ook propvol. De rugzakken moesten op het dak, Willy hielp de chauffeur hierbij en ontdekte toen dat de rugzakken van onze medepassagiers 2 à 3 keer zo zwaar waren dan de onze! Zijn die mensen gek of zo bijzonder sterk? De mooie route ging door Seix, een schilderachtig plaatsje waar reclame werd gemaakt voor een folkfestival.
Aulus-les bains had, zoals veel Europese kuuroorden, een sfeer van ‘vergane glorie’. Grote prachthotels die leeg stonden of in gebruik waren als vakantiekolonie voor kinderen. Wij werden verwezen naar een gite d’étappe, wat een kleinschalig hostel bleek te zijn. Doordat er verder bijna geen andere gasten waren en de slaapzaaltjes gemengd, konden we onze slaapzakken aan elkaar ritsen en bijna ‘normaal’ zoals in een tweepersoonsbed slapen. We konden er koken, deden boodschappen in het dorp en, geïnspireerd door de spontane manier van koken van Ton-hi en Brigitte maakten we daar een lekker groentenstoofpotje van. Helaas liet ons Frans nog steeds te veel te wensen over voor een inhoudelijk gesprek met de gitebeheerders.
14 augustus. Niet ver van Aulus is de beroemde waterval Cascade d’Ars. Die wilden we graag bezoeken. Het weggetje er naar toe werd steeds steiler en de beek steeds woester. Al ver voor de waterval klonk het geluid van de snelstromende en al meters naar beneden vallende beek. Uiteindelijk was het dan toch nog extra sensationeel toen we een kilometer voor de waterval deze in volle glorie naar beneden zagen vallen.

Het pad liep verder en hoe dichterbij we kwamen hoe meer we spontaan gedoucht werden. Geen probleem, maar het was de snel opkomende zeer laaghangende mist waar we ons wel zorgen over maakten. We besloten niet verder te gaan, maar terug via hetzelfde pad. Aangekomen bij de plek waar we kort daarvoor de waterval nog helder en duidelijk zagen vallen, was bij terugkijken nu vrijwel niets meer te zien. Door de dreiging van regen verhoogden we ons tempo en waren we al snel weer terug in het voormalige Kurpark waar onze tocht begon. We praatten in die toepasselijke entourage over de glorietijd en het verval van de Pyreneese badplaatsjes. Eigenlijk wilden we uit gaan eten, maar er was niets wat ons aansprak, dus weer naar de (enige) kruidenier. De goede invloed van Ton-hi en Brigitte begon blijkbaar al te verflauwen, want we lezen in het reisverslag dat we daar nu een fles wijn en een blik(!) paella kochten. Bleek voor blikvoer nog best lekker, schrijven we ter verdediging van die gemakzuchtige keuze. In de gite hoorden we ’s avonds nog de belevenissen van een man uit Manchester, die in zijn eentje de GR 10 liep, van de Atlantische Oceaan naar de Middellandse Zee. Hij was al zes weken onderweg en dit was zijn eerste nacht in een normaal bed. Van een oudere Duitser kregen we een zakje om kruidenthee te zetten. Deze avond was het veel drukker in de gite. Veel geluiden van mensen die aankwamen of weggingen, uitpakten of inpakten waardoor we slecht sliepen.
15 augustus. Maria Hemelvaart bleek in Frankrijk een officiële feestdag, maar dat hadden we pas in de gaten toen bleek dat de bus die we naar Seix wilden nemen die dag niet ging. Extra zuur was dat kort voor de officiële vertrektijd van de bus een Nederlander bij de bushalte was gestopt, die ons uitnodigde met hem mee te rijden naar Vicdessos via mooie hoge bergpassen en langs hooggelegen bergmeertjes. Beetje gefrustreerd liepen we naar het eind van het dorp om te proberen liftend in Seix te komen. Lukte ook al niet, dat werd dus lopen (16 km). Gelukkig stopte, toen we na 4 kilometer een korte pauze maakten om onze schouders even te ontlasten, de Duitser van het theezakje. Deze reddende engel nam ons mee tot Ouest. Vandaar was het nog 2 kilometer lopen naar Seix. Zoals we al vreesden was daar vanwege het folkfestival geen kamer meer te krijgen en tot overmaat van ramp ging de (enige) bus van die dag naar St. Girons, ondanks stevige bevestiging van de VVV, toch niet. Dus toch weer liften. En dat had dit keer snel succes; binnen een kwartier zaten we in een auto met een jong stelletje die ons naar St. Girons bracht. Daar was het ook al zo meer-dan-zondags stil. We accepteerden na al de moeite van die dag het eerste het beste – wat te dure – hotel, en maakten nog een wandeling naar St. Lizier en Montjoie.


St. Lizier bleek een oud, hooggelegen stadje met een bijzondere oude kathedraal en een kloostergang. De enige plek waar het leven op die dag ‘bruiste’ was het jeu de boulesparkje. Hier werden ook nog radio opnamen gemaakt. Grappig om mee te maken (klappen op bevel). Tussen St. Lizier en Montjoie was het eigenlijk te heet om te wandelen. Op het kerkpleintje van dit versterkte boerendorpje rustten we wat uit. Helaas konden we op de terugweg de drukke weg van Foix naar St. Girons niet helemaal vermijden.
De volgende ochtend gingen we eerst naar het station om kaartjes voor de terugreis naar Nederland te kopen. Die moesten besteld worden, dus het was goed dat we er op tijd naar toe waren gegaan. Op deze laatste echte vakantiedag wilden we vanwege de hitte liever niet te ver weg van het stadje ergens picknicken en ook zouden we eindelijk wel eens de gevreesde slangen willen zien.
Na wat zoeken en uitproberen vonden we rond het middaguur de ideale picknickplek: in de schaduw van een grote eik, met fraai uitzicht op St. Girons, St. Lizier en de bergen rondom. Kort daarvoor hadden we onze eerste slang gezien. Via een pad dat steeds breder werd liepen we terug naar het stadje. Willy maakte een foto van onze tweede slang van die dag.


Ondanks dat het de laatste vakantiedag was, voelden we ons heel relaxed: we zaten gezellig in een parkje, aten heerlijke fruitsalade met slagroom op het terras van het Grand Café de l’Union, haalden onze treinkaartjes op, dronken een Ricard (soort Ouzo) op een terrasje en aten voor de tweede avond in ‘ons’ hotel. Nog een ijsje en een avondwandelingetje en vroeg naar bed om goed uitgeslapen aan onze terugreis te beginnen.
17 augustus. Na twee uur per bus naar Boussens , waar we tijd hadden om koffie te drinken en boodschappen te doen voor onderweg, reisden we verder per trein via Toulouse naar Limoges. Daar wilden we de reis onderbreken. We vonden er snel een goed hotel en maakten nog een rondje door de binnenstad, die – was wel nodig – gerenoveerd werd. We aten daarna een heel lekker afscheidsmaal in ons hotel. Midden in de nacht werd er op de deur geklopt. Onze wasbak bleek te lekken in de kamer onder ons. We moesten ons de volgende dag een beetje behelpen met een emmertje. Na het ontbijt in een niet al te volle trein naar Parijs, daar natuurlijk verder met de metro naar Gare du Nord en verder naar Nederland. Mooie reis, vooral ook door dat weekje bij Ton-hi en Brigitte!