
12 juli 1873 – 11 augustus 1952
Johanna (Antje) van Zwieten, een van mijn vier overgrootmoeders werd geboren op 12 juli 1873 te Rotterdam. Ze stierf op mijn geboortedag, 11 augustus 1952. Dat schept een band, alsof zij gewacht heeft tot ze het stokje over kon dragen aan mij, haar eerste achterkleinkind. Tijdens de tekencursus bij Paulien Valk in 2025 koos ik ervoor haar portret te schilderen (op basis van een klein zwart-wit-pasfotootje). Ik wilde ook meer over haar leven weten en vond verrassend veel in documenten van mijn vader en op internet.
Familierelaties
Antje was de schoondochter van Jan (‘de Jan van Lier op klompen’ uit het gelijknamige boekje dat mijn vader schreef over zijn familie) en zijn vrouw Dorothé. Ze was de echtgenote van hun zoon Kees van Lier, moeder van onze opa Jan van Lier, oma van Cor, Riet, Jan, Jacqueline, Annie en Bep en grootmoeder van mij, mijn broer en zus en neven en nichten van vaderskant.
Kindertijd – haar 3 zusjes en haar broer
Op 4 april 1877 (toen Antje dus bijna 4 jaar oud was), trouwden haar ouders Arie van Zwieten en Pieternella (Pietje) Hoogerbrugge. Ze waren toen 27 en 25 jaar. Haar zus Elisabeth werd geboren op 20 mei 1877. Haar komst was dus waarschijnlijk de directe aanleiding voor Arie en Pieternella om te trouwen. Elisabeth zelf trouwde op 32-jarige leeftijd met Aart de Haaij. Hun dochter Cecilia de Haaij overleed op 4 september 1953. Met Cecilia, die lang in een sanatorium heeft gelegen heeft vanwege TBC en daar uiteindelijk ook aan deze ziekte is overleden, hadden onze ouders, Tonnie en Cor, veel contact. Zelf stierf Elizabeth al op 11 december 1922, 45 jaar, dus maar 4 dagen na de geboorte van onze vader Cor, Antje’s eerste kleinkind.
Antjes broer Arie werd geboren op 20 november 1879, haar zusje Helena (Leentje) op 9 oktober 1881 en Pieternella (Pietje) op 26 november 1885. Met Leentje had zij nog tot op hoge leeftijd goed contact.
Verliefd, zwanger, getrouwd
Antje werkte op jonge leeftijd als dienstmeisje bij een welgestelde familie. Ze zorgde iedere ochtend voor een kop koffie voor een jonge groenteman die haar wel beviel, Kees van Lier. Dat werd een stel.
Ze raakte zwanger van hem en ze zijn getrouwd op 12 augustus 1896 in Rotterdam. Ze gingen na de trouwerij bij Kees’ moeder Dorothé van Lier inwonen. Die was toen al 11 jaar weduwe. Haar man Jan – die rond 1850 vanuit Vlijmen (N.Br) ’op klompen’ naar Rotterdam was gekomen – was in 1885 gestorven. Antje beloofde toen om ook haar eigen moeder, Pietje, ook al weduwe, te blijven helpen. Toen Dorothé stierf trok het gezin dan ook bij Antje’s moeder Pietje in.
Kees en Antje kregen twee kinderen: Jan (onze opa, geboren 6 november 1896 – overleden 2 juni 1978) en Arie (27 maart 1903, overleden 1 april 1966). In totaal kreeg Antje 7 kleinkinderen (6 van Jan, waaronder mijn vader Cor als oudste) en 1 van Arie.


Antjes oudste zoon Jan en haar oudste kleinkind Cor. Beiden met hond.
Groentehandel en mantelzorg
Antje heeft haar hele leven hard gewerkt. De familie van Lier, waar ze introuwde, handelde in groenten. Haar schoonmoeder had een marktkraam in het centrum van Rotterdam en haar schoonvader liep met een groentekar. Na de dood van zijn vader in 1885 (hij was toen pas 14) nam Antje’s man Kees van Lier diens groentekar over, terwijl zijn moeder Dorothé op de markt bleef staan om daar groenten te blijven verkopen. Kees had steeds meer handel en de kar werd zo groot dat hij 2 trekhonden kocht, Hector en Bello, om onder de wagen te spannen.

Hondenkar (Foto van internet, geen groentekar, maar geeft wel een beeld hoe de honden er onder ingespannen waren.)
Antje heeft eerst een tijdje met haar man samen groenten verkocht met de groentekar. Maar al gauw ging zij, net als daarvoor haar schoonmoeder Dorothé, met een groentekraam op de Grote Markt staan. Kees bracht iedere morgen verse groenten van de veiling naar de kraam van Antje, en ging daarna met de groentekar op weg naar zijn klanten. De zoontjes Jan en Arie werden vooral door oma Pietje, waar ze toen bij inwoonden, opgevoed. ’s Avonds werden bij het licht van een gaskousje bonen afgehaald voor verkoop op de volgende dag of snijbonen klaargemaakt voor de inmaak in grote Keulse potten voor verkoop in de winter. Dat was vooral het werk van Antje en Pietje. Kees ging dan liever nog even een borrel halen of zingen in het koor. Kees stierf op 9 augustus 1917, 45 jaar oud.
Na zijn dood ging zoon Jan (onze opa) samen met zijn moeder Antje met de hondenkar groenten verkopen bij de herenhuizen aan de Walenburgerweg, Bergweg en Spoorsingel (daarvoor had hij een tijdje bij een tuinder gewerkt). Antje had veel last van reuma en haar handen trokken helemaal krom naar de vorm van de dissel van de groentekar. Jan moest in dienst, maar daarna hielp hij zijn moeder weer met de groentekar. Zijn a.s. schoonvader, Hubertus Regeer, zag dat de groentehandel niet genoeg opleverde voor het toekomstige gezin en raadde Jan aan ander werk te zoeken. Dat vond hij ook, maar het betekende wel dat Antje er weer alleen voor stond.
Toen de jongens het huis uit waren verhuisde Antje met haar moeder naar de Willem van Hillegaersbergstraat. Ze zorgde daar voor haar moeder Pietje, die jarenlang ziek in de bedstee heeft geleden. Mijn betovergrootmoeder Pietje stierf op 19 juli 1930, 78 jaar oud.
‘In ’t keldertje’ – Antjes groentewinkeltje in de Van Hillegaersbergstraat in Rotterdam
Ze ging in die tijd nog steeds met de hondenkar groenten verkopen, totdat het verboden werd om honden als trekdier te gebruiken. Een aardappelgroothandelaar, Piet Kramer, raadde haar aan een groentewinkeltje te beginnen. Daar had zij zelf het geld niet voor, maar Piet bood aan haar daarbij te helpen als ze maar beloofde altijd zijn aardappelen af te nemen en zij de wagen aan hem overdeed. Plus een wekelijkse aflossing. Zij ging op dit aanbod in en schuin tegenover het huis waar Antje met haar zieke moeder woonde, kon ze een kelderpakhuis huren, waarvan het voorste deel ingericht werd als groentewinkel. Je moest 4 stenen treden naar beneden en kwam dan in de kleine winkel met rechts de groenten, links houten stellages voor fruit en snoepgoed voor ‘een centje kopen’ en aan de achterkant de toonbank met geldla, waar achter de aardappelen. Rondom planken met conservenblikken. Daarachter het ‘pakhuis’, met daarin afgetimmerd een kamertje met een kolenkacheltje erin en achter dat kamertje een ruimte voor de opslag van veilingkisten. Opzij grote tonnen met ingemaakte prinsessen- en snijbonen. Boven de ingang hing een groot uithangbord met het opschrift: Aardappelen, Groenten en Fruit, Van ouds “In het keldertje” Beleefd aanb. Wed. A. van Lier.
“Het keldertje” liep wel, maar was alles behalve een vetpot. Het was inmiddels crisis en er werd ontzettend veel gepoft. Het eerste wat wegging was het uithangbord, omdat daar precariorechten voor moesten worden betaald. Ook de ijker van de gewichten vroeg jaarlijks een behoorlijk bedrag. En verder kwam er een verordening dat wie aardappelen verkocht een ‘aardappel-erkenning’ moest hebben.
In dezelfde straat waar Antje woonde en haar winkeltje had, de Willem van Hillegaersbergstraat dus, kwam op nummer 55 een bovenwoning vrij. Daar ging in augustus 1933 zoon Jan met zijn gezin met 6 kinderen wonen. Antje trok toen bij Jan en Jacqueline en hun kinderen in. Zij kreeg de voorkamer als zit-slaapkamer.
Helaas voor Antje gingen de zaken in het winkeltje steeds slechter. De bekende snoepwinkel van Jamin ging ook groenten en fruit verkopen. De klanten kwamen nu haast alleen nog maar voor de aardappelen, die Jamin niet mocht verkopen. De groenten en het fruit kwamen vooral de familie ten goede. Dat was fijn voor het gezin van Jan en Jacqueline die daardoor altijd verse groenten en fruit hadden, maar dat kon natuurlijk op den duur niet uit. Onze oma Jacqueline werkte bij haar vader in de kleermakerij (Regeer en zn) en Antje zal dus, naast het winkeltje, mede de zorg voor haar kleinkinderen hebben opgenomen. Al helemaal toen Jacqueline in 1937 stierf (bij de doodgeboorte van haar zevende kind). Kleren (familie Regeer) en voedsel (winkeltje, totdat ze dat op moesten geven) hadden ze dus wel voldoende, maar Antje moest toch iedere week naar ‘Sint Vincentius’ om 3,50 op te halen. Dit heeft zij als zakenvrouw heel erg gevonden. Lichamelijk ging het ook steeds slechter, ze had heel veel last van reuma.
Het oude liedenhuis
Zoon Jan hertrouwde in 1941 met een weduwe met vier kinderen. Het bovenhuis was daardoor overvol en Antje moest (ze was pas 68) noodgedwongen naar het ‘Oude liedenhuis” aan de Kruiskade. Daar had ze geen enkele privacy. Eten en drinken in een grote eetzaal en slapen op een grote slaapzaal.
Toen ze de eerste jaren dat ze daar woonde nog goed ter been was ging ze iedere zondag, vergezeld door haar jongste kleinzoon Bep, met het openbaar vervoer naar haar zus Leen, die op de Overschiese Kleiweg woonde. Bep ging haar dan ’s ochtends ophalen en ’s avonds weer thuisbrengen in ‘het Gesticht’. Ze heeft daar tot haar dood, dus nog ruim 10 jaar, gewoond.
Antje is op 79 jarige leeftijd, anderhalf uur na mijn geboorte, op 11 augustus 1952 overleden. Ze is dus nog net heel even overgrootmoeder geweest. Of ze nog van mijn geboorte gehoord heeft? Ze wist natuurlijk in elk geval dat ik er aan zat te komen.
Naschrift
Deze informatie is voor het grootste deel afkomstig (en gedeeltelijk letterlijk geciteerd) uit “Jan van Lier op klompen – Een geromantiseerde stamboombeschrijving van de familie van Lier in de laatste ruim 150 jaar.” Geschreven door mijn vader Cor van Lier in 1994.
In dit boekje staat behalve haar portretfoto ook een beschrijving van hoe Antje er uitzag: “Ze zag er altijd haast hetzelfde uit: Een onderrok van molton stof met twee zakken erin voor het geld. Daarover een grijze of zwarte jurk, en een zwart schort. Buiten droeg ze een gehaakte schouderdoek., vastgemaakt met een sierspeld. Aan haar voeten droeg ze muilen. Die gingen dan ‘s winters in een paar klompen vanwege de kou. Ze had lang grijs haar, opgestoken tot een knot, achterop haar kruin.” Uit Cor’s beschrijving lees ik zijn bewondering voor een sterke vrouw, die het in haar leven alles andere dan gemakkelijk heeft gehad. Cor heeft haar natuurlijk nog goed leren kennen. Ze woonde bij hen in huis van zijn 9e totdat hij bijna zelf het huis uitging. Door het uitwerken van dit verhaaltje en het schilderen van haar portret is Antje van Lier voor mij ook duidelijk meer gaan leven. Ik realiseer me vooral hoeveel moeilijker haar levensomstandigheden waren dan de mijne. En heb, net als mijn vader in zijn boekje ‘Jan van Lier op klompen’ veel bewondering voor haar doorzettingsvermogen en en haar onbaatzuchtigheid.