Levensloop van 1953 – 1976
Geboren 1 maart 1953, als enige zoon van moeder Johanna en vader Max, groeide ik op tussen een oudere zus, Marie-Therese en een jongere zus, Rotraud, in. Van een derde zus, Kirsten, was toen nog geen sprake; zij werd pas in 1967, in mijn puberteit geboren.
Geboren op een zondag, de trots van zijn ouders, grootouders, ooms en tantes. Familie die ik van jongs af aan om me heen had op de grote vierkante boerderij waar ook mijn moeder was geboren, in het landelijke Worringen, op loopafstand van de Rijn. Een dorp, befaamd om z’n carnaval en zijn riviervissers, maar al voor de Tweede Wereldoorlog opgeslokt door Keulen – dus ook een beetje geboren in de miljoenenstad met z’n immense Dom en z’n rijke geschiedenis.
Toen kleine Willy net kon lopen lukte het z’n ouders in een buurdorp, 5 km verderop, een provisorische winkel- en woonruimte te bouwen. Dit lukte dankzij de vader van mijn moeder, ook een Willy – ondernemend, eigenzinnig en een grote, hardwerkende man van haast 2 meter – die voor ieder van z’n drie kinderen na de oorlog zo snel mogelijk een existentie wilde helpen opbouwen. En dat alles in het kader van z’n eigen bedrijf, een graanmolen en groothandel in landbouwproducten. Hij heeft de opening van onze eerste winkel in Dormagen, toen nog een dijkdorp van 9000 inwoners, nog mogen meemaken. Een hartaanval werd hem op 53-jarige leeftijd fataal.
Maar de wederopbouw was onstuitbaar, pijn en verdriet was wel meer verstouwd in de donkere periode voorafgaande aan mijn geboorte.
Het landelijke dorp waar ik opgroeide groeide nog onstuimiger dan ikzelf: in een halve eeuw is het, dankzij chemische industrie (Bayer), een aardolieraffinaderij, een aluminiumfabriek etc. in inwoneraantal tot heuse stad verzevenvoudigd. En zo groeide ik op met steeds maar weer nieuwe wijken, spannende tijdelijke onlandjes en bouwputten, grindgaten, industrie- uitbreidingen, wegen, autobanen. Een kleuterschool of kinderdagverblijf had ik niet nodig.
Een lieverd op de basisschool, die tussendoor de boodschappen voor de onderwijzer deed, en als die tijdens zijn werk de schriften corrigeerde ook eventjes ‘stoute’ kinderen op het schoolbord noteerde. Schaam ik me nu nog voor!
Misdienaar was ik ook. Natuurlijk, puur Roomse sfeer rondom me heen. Heerlijk toch, wierook zwenkend tijdens processies naast de baldakijn, over bloemtapijtjes schrijdend. Latijnse gebeden prevelend, zo licht als een engel zich voelend na de biecht. Nooit spijt van gehad!
Verder herinner ik me uit die tijd eindeloze zomers bij beide grootouders thuis, prachtige tuinen, samen hectares groot; zelfgebakken taarten onder een oeroude mirabellenboom of een oude walnotenboom, veel dieren alom, eindeloos spannende pakhuisruimtes vol graan- en aardappelzakken, bergen van turfbalen, nooit enige verveling. Wandelingen met mijn vader, in z’n schaarse vrije tijd, ergens tussen kerk, maaltijden en familie in. Door oude bossen, langs de dijk, door de velden bij de keuterboerderij van zijn ouders. Want de ouders van mijn vader leefden haast tegenovergesteld aan die van mijn moeder: geen grote boerderij, zeker niet rijk, wel een ongekende diversiteit aan dieren en gewassen, lieve, eveneens eigenzinnige grootouders. Bij hen geen zg. gewasbescherming op de groenten of in de vele soorten fruitbomen. En dat met een van de grootste chemische concerns van Europa op zichtafstand en een rotsvast geloof van haast iedereen -inclusief hun eigen zoon- in de superioriteit van deze ‘nieuwe land- en tuinbouw’. Een Kleine Aarde avant la lettre bleef het daar. Alle akkerkruiden stonden er nog, alle graansoorten stonden in het nabije veld, en veldleeuweriken bij de vleet!
Bij de ‘rijke oma’ hadden ze al gauw een TV: Olympische Spelen 1960 in Rome, herinner ik me nog scherp. In mijn herinnering een boeiende, kleurrijke tijd. Nooit echt op vakantie -daar hadden mijn ouders geen tijd voor- maar altijd op onderzoek, ook onder mensen.
En in de zomer van 1961 mocht ik wekenlang met andere bleekneuzen uit het Ruhrgebiet en het geïndustrialiseerde Rijnland ‘op adem komen’ op het Waddeneiland Norderney. Heimwee kende ik toen al niet en het hielp ook, dat ik de groepsleidster erg leuk vond… Zal hier al de liefde voor zee, wad en duinen geboren zijn?
Al op mijn tiende dan naar het gymnasium, je kiest al gauw je levenspad bij de oosterburen. Want na enkele jaren kies je ook al weer of je een bèta- of alfa-mens wilt worden. Alfa werd het bij mij. Veel gelezen, mijn leven lang. Opgegroeid in een eindeloze verhalen- en kletscultuur, kriskras over alle tafels heen, Italiaans haast.
En in de kiem al een dikke aversie tegen die chemiegigant naast de deur. Die permanente stank, het allesoverheersende van zo’n concern: winkels, woningbouw, verenigingen, onderwijs. En natuurlijk hielp Bayer de schoollokalen schei- en natuurkunde in te richten, en leverde het bedrijf vele tijdelijke leerkrachten -pedagogisch vaak onverantwoord- bijklussend naast hun goedbetaalde banen. Zelf heb ik ook nog, als tiener, verdienstelijk handbal gespeeld voor Bayer Dormagen, later ooit zelfs een eredivisieclub – maar toen had ik al voor een ander soort leven gekozen.
En zo groeiden in dat lieve, bange jongetje aan papa’s hand, die serieuze misdienaar, met die beschermde jeugd, twijfels, zoektochten naar andere levenswijzen, ander geloof, andere mensen, en vooral de wens te reizen! En de tijdgeest hielp hem grandioos: want zelfs in Dormagen ’s stank drong de geur van verandering door: eerst tijdens schooluitwisselings-reizen naar Engeland, maar dan ook dankzij reislustige hippies uit eigen vrienden- en kennissenkring. Herinner me nog die ene jonge, langharige buschauffeur in ons stadje die me tijdens korte ritten alles over zijn toeren naar Turkije, Afghanistan, Iran, India etc. vertelde, later ook foto’s liet zien. Betalen hoefde ik bij hem nooit. Mijn eerste lifttoer met een vriendje ging trouwens naar Amsterdam, 1970, met een briefje van mijn ouders, dat het mocht, want ik was pas 17. Toen had ik de smaak te pakken: Kopenhagen, Formentera, Ibiza…volgden.
In mijn puberteit werd ik onhandelbaar, zocht in uiterlijk en dagbesteding mijn grenzen op, provoceerde, accepteerde steeds minder wat me niet aanstond van leerkrachten of thuis. Mijn ouders -vooral mijn vader- konden dit geduldig hanteren, veel leraren niet. Een jaar voor het eindexamen van het gymnasium, was het ‘einde verhaal’ van mijn schoolcarrière.
Mijn ouders vonden dat ik dit probleem zelf maar moest oplossen. Bij het ministerie was de conclusie duidelijk, maar niet hopeloos: voldoende intelligent en opgeleid om na een afgebroken schoolcarrière toch aan een softe studie te beginnen. Maar dan moest ik eerst wel een speciale stage, een jaar lang, op een leerrijke plek aanvaarden. Ik kreeg de keuze tussen sociaal-cultureel stagewerk in een Sinti- en Roma-kamp even buiten Keulen of in het destijds meest roemruchte ‘sociale brandpunt’ van de stad Keulen. Ik koos uiteindelijk voor de tweede optie.
Als veel te jonge man genoot ik in volle teugen van het feit dat de overige medewerkers, allen vrouwen, die jonge stagiaire op handen droegen. Leerde van alles in deze kinderopvang annex naschoolse opvang, verdiepte me in alternatieven voor de getto-sferen waarin we verkeerden en bedacht revolutionaire plannen voor de verre toekomst. Ach, we genoten van elkaar, en mijn collega’s namen afscheid van mij met een dijk van een aanbeveling voor een toekomstige studie sociale pedagogiek.
En dat deed ik, tussen 1972-1976, in Mönchengladbach aan de Niederrhein, met gemak, succesvol en zonder problemen, want vrijzinnigheid en zelfstandig studeren was destijds zeer gewenst in bepaalde kringen. Een intense periode vol politieke zoektochten, woongemeenschappen, succesvol dienstweigeren om politieke redenen, avontuurlijk reizen, prille liefdes.
Avontuurlijk ‘dakterras’ bij een van de 3 woonadressen tijdens mijn studie in Mönchengladbach. Die stad investeerde niet in studentenflats maar verhuurde studenten tijdelijk de meest avontuurlijke huizen/gebouwen die op de nominatie stonden om binnen afzienbare tijd afgebroken te worden. Zo heb ik in 2 prachtige villa’s gewoond en boven een autowerkplaats met woning en tuin (zie boven). Portret rechts: Het linkeroor moest vrij te zien zijn op pasfoto’s…vreemd.
Vooral in Ierland, waar ik in 1974 liftend een prachtig land verkende en onderweg niet minder dan 5 (!) keer mijn grote liefde ontmoette, Marianne van Lier, ook liftend met haar zusje, viel me als het ware toe. De 5e keer, op een van de hoofdwinkelstraten van Dublin vonden we het eindelijk tijd, elkaars adressen eens uit te wisselen.
En toen begon zo’n internationale relatie als ‘reisverhouding’, de moeilijke weg op zoek naar een gezamenlijke plek om te leven. Via een Berlijnse vredesorganisatie (ASF) kon ik uiteindelijk mijn (Duitse) vervangende dienstplicht in Rotterdam in een internationaal Zeemanscentrum vervullen én voor het eerst in oktober 1976 met Marianne in Dordrecht samen gaan wonen. Wat de volgende levensfase betreft mag je zelf van harte lust struinen over onze Steenbeek!